- main
- main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand2 〈dierkunde〉poot ⇒ klauw ⇒ 〈plantkunde〉 hechtrankje3 haak ⇒ handvat, ring4 〈boekwezen〉boek 〈25 vel papier〉5 handschrift♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenavoir la main légère • snel slaan; 〈figuurlijk〉met zachte hand leiding gevenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains libres • de handen vrij hebben; 〈figuurlijk〉vrij spel hebbenavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isavoir la main lourde • hardhandig zijn; 〈figuurlijk〉streng straffen, te veel afwegenavoir la main malheureuse • onhandig zijn; 〈ook〉een slechte keus makenne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaan〈figuurlijk〉 remettre en mains propres • persoonlijk overhandigen〈muziek〉 pièce à quatre mains • stuk voor vier handenpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiek〈figuurlijk〉 avoir la main verte • groene vingers hebbenavoir les mains vides • met lege handen staanavoir les mains dans les poches • met de handen in de zakken staan 〈ook figuurlijk〉battre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselen〈informeel〉 claquer dans les mains • plotseling mislukken〈informeel〉 craquer dans la main • in de steek latendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpen〈figuurlijk〉 en voilà deux qui peuvent se donner la main • die twee zijn aan elkaar gewaagdse faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwen〈figuurlijk〉 je m'en lave les mains! • ik was mijn handen in onschuldlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur steken〈figuurlijk〉 mettre la main à la pâte • aan de slag gaanpasser la main • 〈sport en spel〉passen 〈bij kaartspel〉; 〈figuurlijk〉opgeven, afzien vanpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap geven〈sport en spel〉 prendre la main • aan slag komenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main à qn. • iemand de hand reiken 〈ook figuurlijk〉tendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈figuurlijk〉in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handde seconde main • tweedehands 〈m.b.t. goederen〉; uit de tweede hand 〈m.b.t. nieuws enz.〉travailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de hand3 main de tiroir • handvat 〈lade〉main courante • trapleuning, zeereling5 avoir une belle main • een mooi handschrift hebben¶ une main de fer dans un gant de velours • een harde hand in een fluwelen handschoenmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈juridisch〉 main commune • gemeenschap van goederen〈handel〉 main courante • kladboek〈informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áf〈vulgair〉 avoir les mains croches 〈informeel〉, crochues • hebzuchtig, vrekkig zijnpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.